Communicatieadvies

Incompany trainingen

Teksten

Les 10: de apostrof (de wat???)

Don Quichot trekt ten strijde!

De apostrof. De wat? Die hangende komma. Door grapjassen ook wel de appelstroop genoemd.

Goed, duidelijk. Die komma daar bovenaan de regel noemen we dus een apostrof. Wat kun je ermee?

In de praktijk gebruiken we de apostrof vooral als we een s achter een naam plakken omdat iets van iemand is. “Wanda’s fiets” bijvoorbeeld. Zag je ‘m? (Ah, daar staat -ie ook, bij ‘m. Dat komt doordat we daar iets weg hebben gelaten. Om het simpel te houden, gaan we het daar verder niet over hebben.)

“Wanda’s fiets”. Duidelijk. Doe je dat niet, dan staat er “Wandas fiets” en dat ziet er stom uit. Bovendien spreek je het dan misschien verkeerd uit. Je moet zeggen “WandAAs fiets”. En niet “WandAs fiets”. Simpel.

Dat is dus ook de regel: je gebruikt de apostrof als je het anders verkeerd uitspreekt. Is dat risico er niet, dan moet je geen apostrof gebruiken. Dus bijvoorbeeld “Edwins fiets” is zonder apostrof.

Snap je?

Tot zover het Nederlands. Het Engels doet het anders en daar raken we met z’n allen van in de war! Het Engels gebruikt die apostrof altijd in deze situatie! Heel onpraktisch. Laat je niet gek maken door “Edwin’s bike”, want in het Nederlands is het gewoon “Edwins fiets”!

Wij Nederlanders gebruiken de apostrof trouwens ook bij meervouden. Bijvoorbeeld “komma’s”. Of “mama’s”. Om dezelfde reden: anders spreken we het verkeerd uit. Het Nederlands is daar goed in: dingen zo opschrijven dat je het goed uitspreekt. Behalve bij werkwoorden dan ;-). Het is dus niet “koffer’s” – die apostrof is niet nodig, maar “koffers”.

Het Engels is daar heel slecht in, in dingen opschrijven zoals je ze uitspreekt. Dat komt doordat zij hun spelling nooit aanpassen aan hoe de taal zich ontwikkelt in de praktijk. Die schrijven dus geen apostrof bij meervouden. Die schrijven gerust kommas. Of mamas. Tja. Daar raken wij Nederlanders dus van in de war.

Niet in de war raken. Onze taal heeft heel duidelijke regels en die zijn anders dan in het Engels. Net als met spaties (zonder apostrof, zie je?). Hebben we het ook een keertje over. Voor nu wens ik u weer een fijne dag zonder taalfouten.

Les 9: jij of jou – wat maakt het uit?

Don Quichot trekt ten strijde!

‘Ik ben net zo groot als jou,’ hoor je wel eens. Dat is niet goed. Het is ‘Ik ben net zo groot als jij.’
Deze is ook leuk: ‘hij is leuker als jou.’ Ook niet goed. Dat moet natuurlijk zijn: ‘hij is leuker dan jij.’

Ach, wat maakt het uit. We begrijpen elkaar, toch? In de genoemde voorbeelden is dat waar. Gaan we zulke fouten echter altijd accepteren of zelfs ‘goed’ vinden, dan wordt de taal er niet duidelijker op. Die nuances zijn er namelijk niet voor niets.

Een voorbeeld. In de zin ‘ik ken haar langer dan jou’ is ‘jou’ niet fout. Dan zeg je namelijk dat je ‘haar’ langer kent dan je degene kent tegen wie je dit zegt. Dat kan natuurlijk prima. Bedoelde je echter dat jij haar langer kent dan dat degene tegen wie je praat haar kent, dan moet je ‘jij’ gebruiken en is het dus ‘ik ken haar langer dan jij’. Kun je het nog volgen? Ik wil niet mekkeren, maar dat is toch echt een andere betekenis. Daarom hebben we die twee woorden: ze betekenen iets anders!

Welk woord moet ik gebruiken?

‘Ja maar, ik snap er niks van!’ hoor ik je denken, ‘Hoe weet ik nou welk woord ik moet gebruiken?’ Goede vraag. Gelukkig is er een eenvoudig antwoord. Zinnetjes zoals de genoemde voorbeelden zijn eigenlijk verkorte zinnetjes. We laten stukjes weg. Dat geeft niks, maar het is wel handig als je weet wat je weglaat. Dan weet je ook of je ‘jij’ of ‘jou’ moet gebruiken:
– ‘Ik ken haar langer dan dat jij haar kent’ is de volledige versie van ‘ik ken haar langer dan jij’. Als je het zo leest, is het meteen duidelijk, of niet?
– Net zo is het met ‘Ik ken haar langer dan ik jou ken’. Dat is de volledige versie van ‘ik ken haar langer dan jou’.

Hoe zit dat met ‘ik ben groter dan jou’? Dat is fout, want het is een verkorte versie van ‘ik ben groter dan jij bent’. Je laat de persoonsvorm weg die bij ‘jij’ hoort: bent. Zet je die er weer achter, dan is het meteen duidelijk. Dit kunstje werkt ook met ‘hij’ en ‘hem’ of met ‘zij’ en ‘haar’:
‘Ik vind jou leuker dan hem’ komt van ‘ik vind jou leuker dan ik hem vind’.
‘Ik vind hem leuker dan jij’ komt van ‘ik vind jou leuker dan jij hem vindt’.
‘Ik ben rijker dan zij’ komt van ‘ik ben rijker dan zij is’. Enzovoort.

Waarom het trouwens geen ‘als’ is, maar ‘dan’, lijkt me materiaal voor een volgende les.

Les 8: hun hen zij hullie zullie

Don Quichot trekt ten strijde!

Veel mensen halen het door elkaar: hun en hen. Om nog maar te zwijgen van zij en hun. Hoe vaak hoor je niet: ‘En dan doen hun even de boodschappen.’ of ‘Hun zijn nooit goed op de hoogte.’

Wat??? Het doet echt pijn aan mijn oren. In geschreven teksten zie ik het minder vaak fout gaan, maar in de gesproken taal is het aan de orde van de dag. Ook bij slimme mensen. Daarom, lieve lezers, bij dezen mijn uitleg.
Zij
Als het gaat om de mensen die iets doen, dan is het gewoon ‘zij’. Dus: ‘Zij gaan naar het voetbalveld’. Dat heet het ‘onderwerp’; het woord dat bepaalt hoe je het werkwoord moet vervoegen. En dat vervoegde werkwoord heet dan de ‘persoonsvorm’. Vraag je je af of je ‘zij’ of ‘hun’ moet gebruiken? Vervang het dan door ‘ik’, bijvoorbeeld. Dan verandert overigens de persoonsvorm mee: ‘Ik doe de boodschappen.’ Als je het kunt vervangen door ‘ik’, dan is het het onderwerp en moet je dus ‘zij’ gebruiken. En absoluut geen hun! Hoe vaak dat ook gebeurt!

Hun
Hun is het ‘meewerkend voorwerp’. Het is om te huilen, zulke terminologie. Zelf onthoud ik het doordat je ‘hun’ kunt vervangen door ‘aan hen’. Het is dus niet: ‘ik heb hun geslagen,’ want je kunt niet zeggen ‘ik heb aan hen geslagen’. Maar wel: ‘ik heb hun een mep verkocht,’ want het is ook ‘ik heb aan hen een mep verkocht.’
Trouwens, je ziet ‘hun’ ook als – niet schrikken – ‘bezittelijk voornaamwoord’, maar dat gaat vanzelf goed: ‘Hun nieuwe huis is erg mooi.’ Of ‘Gisteren is hun auto gestolen.’

Hen
Hen is het ‘lijdend voorwerp’. Hahaha, daar heb je natuurlijk niks aan, als ik dat zo zeg. Dus zeg ik het anders. Je zegt bijvoorbeeld: ‘Ik heb hen weggestuurd.’ Daar staat dus geen ‘aan’ bij. Dat kan ook niet. Het is hetzelfde als ‘ik heb hem weggestuurd’. Je gebruikt dus ‘hen’ als zij iets ondergaan. Dus ook: ‘Er staken kikkers over. Jan heeft hen platgereden.’ Nu snap je wel waarom dit lijdend voorwerp heet, of niet?

Naamvallen
Misschien is het je opgevallen, dat het alles te maken heeft met naamvallen. Ook het Nederlands kent immers nog steeds naamvallen, al doen we liever of dat niet zo is. Het woord ‘zij’ gebruik je in de eerste naamval. Het woord ‘hun’ in de derde naamval en ‘hen’ in de vierde. De tweede naamval komt in dit verhaal niet voor en dat is maar goed ook. Volgens mij is het zo al ingewikkeld genoeg.

Over woorden als hullie en zullie ga ik het niet eens hebben. Sjonge jonge zeg, die woorden bestáán niet eens officieel.

Van Annelies Kaan kreeg ik het volgende stripje gemaild. Het is niet helemaal scherp en niet helemaal correct, maar wel erg leuk!