Communicatieadvies

Incompany trainingen

Boek ABC

Les 9: jij of jou – wat maakt het uit?

Don Quichot trekt ten strijde!

‘Ik ben net zo groot als jou,’ hoor je wel eens. Dat is niet goed. Het is ‘Ik ben net zo groot als jij.’
Deze is ook leuk: ‘hij is leuker als jou.’ Ook niet goed. Dat moet natuurlijk zijn: ‘hij is leuker dan jij.’

Ach, wat maakt het uit. We begrijpen elkaar, toch? In de genoemde voorbeelden is dat waar. Gaan we zulke fouten echter altijd accepteren of zelfs ‘goed’ vinden, dan wordt de taal er niet duidelijker op. Die nuances zijn er namelijk niet voor niets.

Een voorbeeld. In de zin ‘ik ken haar langer dan jou’ is ‘jou’ niet fout. Dan zeg je namelijk dat je ‘haar’ langer kent dan je degene kent tegen wie je dit zegt. Dat kan natuurlijk prima. Bedoelde je echter dat jij haar langer kent dan dat degene tegen wie je praat haar kent, dan moet je ‘jij’ gebruiken en is het dus ‘ik ken haar langer dan jij’. Kun je het nog volgen? Ik wil niet mekkeren, maar dat is toch echt een andere betekenis. Daarom hebben we die twee woorden: ze betekenen iets anders!

Welk woord moet ik gebruiken?

‘Ja maar, ik snap er niks van!’ hoor ik je denken, ‘Hoe weet ik nou welk woord ik moet gebruiken?’ Goede vraag. Gelukkig is er een eenvoudig antwoord. Zinnetjes zoals de genoemde voorbeelden zijn eigenlijk verkorte zinnetjes. We laten stukjes weg. Dat geeft niks, maar het is wel handig als je weet wat je weglaat. Dan weet je ook of je ‘jij’ of ‘jou’ moet gebruiken:
– ‘Ik ken haar langer dan dat jij haar kent’ is de volledige versie van ‘ik ken haar langer dan jij’. Als je het zo leest, is het meteen duidelijk, of niet?
– Net zo is het met ‘Ik ken haar langer dan ik jou ken’. Dat is de volledige versie van ‘ik ken haar langer dan jou’.

Hoe zit dat met ‘ik ben groter dan jou’? Dat is fout, want het is een verkorte versie van ‘ik ben groter dan jij bent’. Je laat de persoonsvorm weg die bij ‘jij’ hoort: bent. Zet je die er weer achter, dan is het meteen duidelijk. Dit kunstje werkt ook met ‘hij’ en ‘hem’ of met ‘zij’ en ‘haar’:
‘Ik vind jou leuker dan hem’ komt van ‘ik vind jou leuker dan ik hem vind’.
‘Ik vind hem leuker dan jij’ komt van ‘ik vind jou leuker dan jij hem vindt’.
‘Ik ben rijker dan zij’ komt van ‘ik ben rijker dan zij is’. Enzovoort.

Waarom het trouwens geen ‘als’ is, maar ‘dan’, lijkt me materiaal voor een volgende les.

Les 8: hun hen zij hullie zullie

Don Quichot trekt ten strijde!

Veel mensen halen het door elkaar: hun en hen. Om nog maar te zwijgen van zij en hun. Hoe vaak hoor je niet: ‘En dan doen hun even de boodschappen.’ of ‘Hun zijn nooit goed op de hoogte.’

Wat??? Het doet echt pijn aan mijn oren. In geschreven teksten zie ik het minder vaak fout gaan, maar in de gesproken taal is het aan de orde van de dag. Ook bij slimme mensen. Daarom, lieve lezers, bij dezen mijn uitleg.
Zij
Als het gaat om de mensen die iets doen, dan is het gewoon ‘zij’. Dus: ‘Zij gaan naar het voetbalveld’. Dat heet het ‘onderwerp’; het woord dat bepaalt hoe je het werkwoord moet vervoegen. En dat vervoegde werkwoord heet dan de ‘persoonsvorm’. Vraag je je af of je ‘zij’ of ‘hun’ moet gebruiken? Vervang het dan door ‘ik’, bijvoorbeeld. Dan verandert overigens de persoonsvorm mee: ‘Ik doe de boodschappen.’ Als je het kunt vervangen door ‘ik’, dan is het het onderwerp en moet je dus ‘zij’ gebruiken. En absoluut geen hun! Hoe vaak dat ook gebeurt!

Hun
Hun is het ‘meewerkend voorwerp’. Het is om te huilen, zulke terminologie. Zelf onthoud ik het doordat je ‘hun’ kunt vervangen door ‘aan hen’. Het is dus niet: ‘ik heb hun geslagen,’ want je kunt niet zeggen ‘ik heb aan hen geslagen’. Maar wel: ‘ik heb hun een mep verkocht,’ want het is ook ‘ik heb aan hen een mep verkocht.’
Trouwens, je ziet ‘hun’ ook als – niet schrikken – ‘bezittelijk voornaamwoord’, maar dat gaat vanzelf goed: ‘Hun nieuwe huis is erg mooi.’ Of ‘Gisteren is hun auto gestolen.’

Hen
Hen is het ‘lijdend voorwerp’. Hahaha, daar heb je natuurlijk niks aan, als ik dat zo zeg. Dus zeg ik het anders. Je zegt bijvoorbeeld: ‘Ik heb hen weggestuurd.’ Daar staat dus geen ‘aan’ bij. Dat kan ook niet. Het is hetzelfde als ‘ik heb hem weggestuurd’. Je gebruikt dus ‘hen’ als zij iets ondergaan. Dus ook: ‘Er staken kikkers over. Jan heeft hen platgereden.’ Nu snap je wel waarom dit lijdend voorwerp heet, of niet?

Naamvallen
Misschien is het je opgevallen, dat het alles te maken heeft met naamvallen. Ook het Nederlands kent immers nog steeds naamvallen, al doen we liever of dat niet zo is. Het woord ‘zij’ gebruik je in de eerste naamval. Het woord ‘hun’ in de derde naamval en ‘hen’ in de vierde. De tweede naamval komt in dit verhaal niet voor en dat is maar goed ook. Volgens mij is het zo al ingewikkeld genoeg.

Over woorden als hullie en zullie ga ik het niet eens hebben. Sjonge jonge zeg, die woorden bestáán niet eens officieel.

Van Annelies Kaan kreeg ik het volgende stripje gemaild. Het is niet helemaal scherp en niet helemaal correct, maar wel erg leuk!

Les 7: jouw toetje of jou toetje?

Don Quichot trekt ten strijde!

Is het ‘jouw toetje’ of ‘jou toetje? Is het ‘dit toetje is voor jouw’ of ‘dit toetje is voor jou’? Op de één of andere manier is dit voor veel mensen erg moeilijk. Niet alleen voor domme mensen. Ook slimme mensen doen dit vaak fout. Hoe komt dat? Natuurlijk weer doordat je het niet hoort. Het klinkt hetzelfde: jou en jouw.

Hoe zit het in elkaar?
Als je zegt ‘dit is jouw toetje’, dan is het met een w. En zeg je ‘dit toetje is voor jou’, dan is het zonder w. Waarom? Vervang het maar eens door mijn en mij, dan hoor je het wel: ‘dit is mijn toetje’ en ‘dit toetje is voor mij’. Het ene is een bezittelijk voornaamwoord (mijn en jouw) en het andere is een persoonlijk voornaamwoord (jou en mij).

Vervang het maar gewoon door mijn en mij, dan hoor je het. Is het ‘mijn’, dan is het ook ‘jouw’. En is het ‘mij’, dan is het’jou’.

Nu niet meer fout doen, lieve mensen. Het doet zo’n pijn aan mijn ogen.

Les 6: de cursus ‘d of t’ samengevat

Don Quichot trekt ten strijde!

In deze les vatten we de hele cursus samen, natuurlijk met een ouderwets knullig filmpje van mijn hand. Mijn vak heeft veel met tekst te maken, maar niets met filmpjes… En dat zie je 😉

Krijgt ‘ik’ een d of een t?
‘Ik’ noemen we de ‘eerste persoon enkelvoud’. En die krijgt geen t! Nooit ofte nimmer!
Ik word opgehaald. Ik laad mijn telefoon op. Ik rijd met de auto. Ik onthoud nooit iets. Ik bereid mij goed voor.

Hoe zit dat bij ‘jij’?
Jij is de ’tweede persoon enkelvoud’. Deze is iets moeilijker. ’Jij’ krijgt een t als ‘je’ of ‘jij’ ervoor staat. Maar kom je later, dan krijg je geen t (thee):
Als je dit niet onthoudt, dan onthoud je niks. Je hoort niet het niet, maar hoor je het wel, dan is het niet zo moeilijk.

En bij ‘hij’? Of ‘zij’ of ‘het’?
Hij, zij en het noemen we de ‘derde persoon enkelvoud’. Deze krijgt in de tegenwoordige tijd altijd een t. Ervoor of erachter, maakt niet uit. Altijd een t.
Hij onthoudt het vast niet, maar misschien onthoudt zij het wel.
Hij betaalt de rekening en zij rijdt naar huis.

Help, wat is een ‘voltooid deelwoord’?
Een voltooid deelwoord is bijvoorbeeld ‘gekocht’. Veel voltooide deelwoorden beginnen met ge-. Ze hebben altijd een hulpwerkwoord nodig om in een zin te staan: hebben, worden of zijn.
Ik ben veilig geland. Ik heb dat gekocht. Daar word je gestoord van.

Moet het voltooid deelwoord met een d of een t?
Deze krijgen alleen en t op het eind, als de laatste letter van de stam van het werkwoord een medeklinker is uit ’t Kofschip.
Hij is verhuisd. Hij heeft betaald. De wind is gedraaid. Zijn vrouw is vermoord. Wanneer is die maïs gepoft? Heb jij dat ingepakt? Dat heeft mij geraakt.

Wil je toch nog even alle lessen helemaal doen? Dat kan:
Les 1: ik word of ik wordt >>
Les 2: jij rijd of jij rijdt >>
Les 3: hij vermijd of hij vermijdt >>
Les 4: help, wat is een voltooid deelwoord? >>
Les 5: hij is verhuisd of hij is verhuist >>

Les 5: hij is verhuisd of hij is verhuist

Don Quichot trekt ten strijde!

O, o, o, wat gaat het vaak fout in onze mooie taal: de d of de t aan het eind van een voltooid deelwoord. Ik doe een poging het nog één keer uit te leggen.

Veel mensen hebben er wel eens van gehoord: ’t Kofschip. Ook wel ’t Fokschaap genoemd. Dit is een ezelsbruggetje waarmee je kunt bepalen of een voltooid deelwoord een d of een t krijgt op het eind.
Bij voltooid deelwoorden als ‘genomen’, ‘gelopen’ en ‘gebakken’ is er natuurlijk niets aan de hand. Dan heb je geen d of t nodig. Er zijn echter heel veel voltooid deelwoorden die eindigen op een d of een t en die zijn voor veel mensen heel erg moeilijk.

Is het verhuisd of verhuist? Betaald of betaalt? Als je nou echt helemaal geen idee hebt en je moet gokken, gok dan op een d. Dat is vaker goed dan een t. Wil je het echter altijd goed doen (en dat wil je), dan moet je nu even opletten. Hier komt het ezelsbruggetje.

’t Kofschip
Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een medeklinker uit ’t Kofschip, krijgen als voltooid deelwoord aan het eind een t. De stam van het werkwoord is het werkwoord zonder –en of –n.

Kapp(en) – de p staat in ’t Kofschip – gekapt
Pakk(en) – de k staat in ’t Kofschip – gepakt
Poff(en) – de f staat in ’t Kofschip – gepoft
Fiets(en) – de s staat in ’t Kofschip – gefietst

Laat je niet gek maken!
Verhuiz(en), verhuisd – in het voltooid deelwoord staat een s en die staat in ’t Kofschip. Dus denk je misschien dat het voltooid deelwoord met een t moet. Dat klopt niet! Je moet kijken naar de medeklinker aan het eind van de stam van het werkwoord! En dat is een z! Staat die in ’t Kofschip? Nee. Dus wat is de laatste letter van het voltooid deelwoord? Precies. Een d.
Lev(en), geleefd – hier gebeurt hetzelfde, maar dan met een f en een v. De f staat in ’t Kofschip, maar de laatste letter van de stam is geen f, maar een v.
Draai(en) – de stam eindigt niet op een medeklinker, maar op een klinker (de i), dus het voltooid deelwoord krijgt een d! Laat je niet in de war brengen door die i. Die staat wel in ’t Kofschip, maar het ging niet om de klinkers!

Helaas
Je ziet: als je het echt goed wilt doen, zul je in ieder geval moeten onthouden:
wat een voltooid deelwoord is;
– wat de stam van het werkwoord is;
– hoe je ’t Kofschip gebruikt.

Ik moet zelf maar eens op een cursus Online Presentaties Maken Met Voice Over… Wat zien mijn filmpjes er beroerd uit! Gelukkig heb ik meer verstand van taal.

Doe ook de andere lessen!

Les 4: help, wat is een voltooid deelwoord?

Don Quichot trekt ten strijde!

O, help. De d’s en t’s bij de voltooide deelwoorden. Dat is niet eenvoudig. Om te beginnen moet je dus weten wat een voltooid deelwoord is. Dan moet je het nog herkennen als je het tegenkomt en dan moet je het nog correct vervoegen. Ik geef het je te doen.
Aan mij dus de schone taak om jou uit te leggen hoe het moet. Dat doen we in twee keer. Anders wordt deze les veel te lang en daar zit niemand op te wachten.

Wat is een voltooid deelwoord
Veel voltooide deelwoorden beginnen met ‘ge-‘, maar niet allemaal. Daarom kun je beter dit onthouden: het voltooid deelwoord laat zien dat iets af is. Het is klaar. Daarom heet het ook ‘voltooid’. Dus het verhuizen is klaar bij ‘verhuisd’. Het fietsen is afgelopen bij ‘gefietst’ en er gebeurt niets meer bij ‘gebeurd’. Ja? Oké.

Hoe herken je een voltooid deelwoord?
Om te beginnen natuurlijk doordat het blijkbaar voorbij is. Het is af. Helemaal. Bovendien staat er netjes een hulpwerkwoord bij. Help! Een hulpwerkwoord. Precies. Een hulpwerkwoord helpt het voltooid deelwoord om in de zin te staan. Uit zichzelf kan een voltooid deelwoord dat niet. Natuurlijk kun je kaartjes versturen met ‘verhuisd!’ en iedereen snapt dat, maar het is natuurlijk geen volledige zin. Het is een zin als er staat ‘wij zijn verhuisd’. En wat is dan dus het hulpwerkwoord? Precies, dat is ‘zijn’. ‘Hebben’ komt ook veel voor, zoals in het zinnetje ‘zij heeft gefietst’. Ja, je kunt ook zeggen ‘zij is met de fiets gekomen’; dan omzeil je het hele probleem, maar dan is ze dus gekomen en dat is… juist, een voltooid deelwoord. Overigens eentje waarbij je geen probleem zult hebben met het correct vervoegen; geen d of t te bekennen. Er is nog een hulpwerkwoord dat heel veel wordt gebruikt en dat is ‘worden’. Zoals in de vorige zin: ‘wordt gebruikt’: dat is een vorm van het hulpwerkwoord ‘worden’ plus het voltooid deelwoord ‘gebruikt’.

Nu iedereen weet wat een voltooid deelwoord is, zijn we klaar voor de vraag: wanneer schrijf je een voltooid deelwoord met een d en wanneer met een t? Dat doen we morgen.

Doe ook de andere lessen!

Les 3: hij vermijd of hij vermijdt

Don Quichot trekt ten strijde!

De vraag van vandaag is: is het ‘hij vermijdt’ of ‘hij vermijd’? Ook bij dit werkwoord heb je het probleem dat je het verschil niet hoort. Dat maakt het moeilijk. Maar gelukkig is het antwoord vandaag heel erg eenvoudig: bij hij krijg je altijd een t. Behalve als het verleden tijd is, weet je nog? In de verleden tijd krijgt niks of niemand een t. Dus ook ‘hij’ niet. Hoe graag hij dat soms ook lijkt te willen. Kijk maar naar de voorbeelden hiernaast.

Hoe zit dat met zij of het?
Hij is hetzelfde als zij of het. Of meneer Jansen of Angela Groothuizen. Krijgen allemaal een t. Waarom? Omdat het allemaal ‘derde persoon enkelvoud’ is. Precies, ja. De eerste persoon ben je zelf: ik dus. De tweede persoon is de ander: jij. En de derde persoon is alles en iedereen die niet ik of jij is.
Enkelvoud betekent dat hij of zij of het in z’n eentje is. Anders heet het meervoud. Dat werkt weer heel anders. Daar heb je dat probleem van de d’s en de t’s ook niet. Dan is het gewoon: de mensen worden hier helemaal gek van. Geen t te bekennen.

Kortom
Het is dus: hij wordt. Hij rijdt. Hij laadt op. Hij onthoudt. Hij vermoordt. Ook als hij erachter staat: wordt hij vermoord? Vermoordt hij die vrouw of doe jij het? Rijdt hij altijd zo onhandig?
Het is dus gemakkelijker dan met ‘jij’, want het is gewoon altijd een t.

Is dit nou wel nodig?
Ja, hoor. Kijk maar:

Doe ook de andere lessen!

Les 2: jij rijd of jij rijdt

Don Quichot trekt ten strijde!

Is het ‘jij rijd’ of ‘jij rijdt’? Deze is lastiger dan ‘ik word’. Waarom? Niet omdat het een ander werkwoord is, want met ‘worden’ is dit net zo moeilijk. Waarom dan wel? Nou, bij ‘jij’ is het soms met een t en soms zonder. Help! Rustig maar, geen paniek. Het valt mee.

Het zit zo. Als ‘je’ (of ‘jij’; dat is hetzelfde, maar dat wist je wel hè?) ervóór staat, dan is het met een t. En als ‘je’ erachter staat, dan is het zonder t. Waarom? Dat doet er niet toe. Het is zo.

Dit is alleen maar lastig bij werkwoorden waarbij de stam van het werkwoord op een d eindigt. Help, wat is de stam van een werkwoord? Simpel gezegd: het werkwoord zonder de –n of de –en. Dus in het geval van rijden is dat rijd. En juist doordat dat hetzelfde klinkt als rijdt (of zelfs als rijt), ontstaat de verwarring. Bijvoorbeeld ook bij ‘onthouden’ en ‘opladen’. Ik noem maar wat. ‘Jij onthoudt dat altijd zo goed. Onthoud jij dat even voor mij?’ ‘Je laadt je telefoon op. Laad je daarna mijn telefoon op?’ Niet te verwarren met ‘laten’! Want dan is het natuurlijk ‘jij laat’ en ‘laat jij’. Dan komt er geen t bij. Logisch is dat misschien niet, maar dat maakt niet uit. Het is taal, geen wiskunde.

Nou lijkt het misschien alsof het alleen maar in vragen voorkomt, dat ‘je’ achter het werkwoord staat. Dat hoeft niet. Kijk maar: ‘Als hij steeds bozer wordt, word jij dat ook.’

En dan nog wat: dit geldt niet in de verleden tijd. In de verleden tijd krijgt niks een t. Dus schrijf alsjeblieft nooit ‘jij werdt’, want dat is heel erg fout. Of ‘jij reedt’. Of ‘jij onthieldt’. Dit doet gewoon pijn aan mijn ogen.

Doe me trouwens een lol en verwar deze ‘je’ niet met een andere ‘je’, namelijk deze: ‘wordt je collega morgen ontslagen?’ Dan kun je ‘je’ vervangen door ‘jouw’. Niet door ‘jij’. Dus ‘je’ hoort niet bij het werkwoord, maar bij de collega. En de collega hoort bij het werkwoord. Snap je het nog? Ik hoop het.

Ezelsbruggetje
Hoe moet je dit nou onthouden? Vervang het werkwoord door een werkwoord waar die d of t niet in zit. bijvoorbeeld ‘lopen’. Het is ‘loop jij even naar de supermarkt’ en ‘je loopt vreselijk in de weg.’ Niks aan de hand. Kind kan de was doen.

Doe ook de andere lessen!

Les 1: ik word of ik wordt

Don Quichot trekt ten strijde!

Is het ‘ik word’ of ‘ik wordt’? Deze is heel erg gemakkelijk. ‘Ik’ krijgt nooit een t. Behalve in de vorige zin. Want daarin verwijst ‘ik’ niet naar mij, maar is het een dingetje en dan is het derde persoon enkelvoud en die krijgt wel een t. Dat komt in les 3 en nu maak ik het veel te ingewikkeld.

Om kort te gaan: het is ‘ik word’. Het is namelijk ook ‘ik loop’ of ‘ik zeg’ of ‘ik doe’. Het is wel ‘ik lust’, maar daar zit de t al in het werkwoord. Bij ik komt er geen t bij. Ook niet in de verleden tijd. Maar dan krijgt niks een t. Komt ook nog. Andere les.

Om het in vaktaal te zeggen; eerste persoon enkelvoud krijgt als persoonsvorm de stam van het werkwoord. Globaal dan. We gaan even niet in op alle technische details. We houden het simpel: bij ik geen t.

Toch blijf ik erbij: het was ‘in real life’ veel gezelliger geweest ;-). Maar ook duurder, dat geef ik toe.
Dag allemaal, tot de volgende keer.

‘Dit is toch helemaal niet nodig?’
11 november 2010 – Ik krijg allerlei reacties, waaronder de vraag of dit nou echt nodig is. ‘Het komt toch niet voor dat mensen ‘ik wordt’ schrijven?’ Nou, lieve mensen… dat komt wel voor. En echt niet alleen maar bij domme mensen. Een greep uit twitter van het laatste uur:
voorbeelden ik wordt

Doe ook de andere lessen!